Partners

Marry Merkelbach-Doodeman (oktober 2009)

Toen Albert wakker werd en zei: Hoi pon, viel er een enorme last van mij af.

Ik zal me eerst even voorstellen: mijn naam is Marry Merkelbach. Ik ben 57 jaar en getrouwd met Albert. Wij hebben geen kinderen. Wij wonen in Amsterdam en hebben een vakantiehuisje dicht bij het strand, ongeveer 8 kilometer onder Den Helder. Dit huisje ligt in een park waar in de winter nauwelijks mensen zijn. Ook niet op zaterdag 20 januari 2007.

 

Om de een of andere reden had ik ons programma voor die dag omgezet. Meestal gingen we  s morgens samen boodschappen doen en  s middags ging Albert rond een uur of drie, vier met de honden naar het strand (in januari ook meestal geheel verlaten). Deze morgen had ik voorgesteld het anders te doen. Ik zou hem bij het strand afzetten en alleen boodschappen gaan doen. Daarna zouden we werken aan mijn website en daar net zo lang mee doorgaan tot we tevreden zouden zijn over het resultaat. Na de wandeling kwam hij opgewekt en vrolijk terug. Het was een mooie wandeling geweest en hij en de honden hadden zich prima vermaakt. Vervolgens begonnen we vol goede moed aan de website.

 

Om 15.30 uur wilde ik plotseling naar Den Helder. Albert reageerde verbaasd. De afspraak was dat we zouden doorwerken aan de website tot we tevreden waren en nu wilde ik naar de stad. Op zijn vraag waarom ik dat nu ineens wilde, antwoordde ik dat ik  onder de mensen wilde zijn'. Op zijn voorstel om dan naar een plaatsje in de buurt te gaan, reageerde ik door te zeggen dat ik echt naar Den Helder wilde. Wat een geluk dat we gegaan zijn. Want om 15.50 uur op die zaterdag 20 januari 2007 stond het leven namelijk plotseling stil. Dood en doodstil.

 

We waren kort daarvoor het centrum van Den Helder ingereden. Albert zat achter het stuur. Ineens hoorde ik hem zeggen: 'ik voel me niet goed'. Op het moment dat ik naar hem keek, hing hij lijkbleek als een lappenpop in de gordels. Hij haalde op een vreemde manier adem, zijn ogen stonden open maar leken niets meer te zien. Het was mij volkomen duidelijk dat er iets heel, heel erg mis was.

 

Ik drukte op de alarmlichten van de auto om mensen te waarschuwen omdat de auto onbestuurbaar was, trok vervolgens aan de handrem en draaide de contactsleutel om. Ik gaf Albert een dreun op zijn borstbeen, begon aan hem te schudden en naar hem te schreeuwen. Maar hij reageerde nergens op. Hij was weg.

 

Om mij heen zag ik mensen bellen. De autodeuren aan Albert's kant werden opengemaakt en omstanders begonnen hem uit de auto te trekken. Ik probeerde dat in eerste instantie tegen te houden. Toen ik uit de auto gestapt was en om de auto heen wilde lopen, maakte ik me zorgen over de auto die dwars over de weg stond en het verkeer blokkeerde. Maar Albert's benen lagen onder de auto en ik was bang dat ik eroverheen zou rijden als ik zou proberen de auto te verzetten. Ook stoorde het me dat er drie deuren van de auto openstonden. Waar je al niet aan denkt op zo'n moment.

 

Toen ik naar Albert toe wilde lopen, waar twee vrouwen inmiddels met de reanimatie waren begonnen, werd ik door omstanders tegengehouden. Ik heb vroeger op de Spoedeisende Hulp van een ziekenhuis gewerkt en werd daar soms geconfronteerd met vrijwilligers die het goed bedoelden, mensen die hulp willen bieden maar daarvoor eigenlijk niet over de juiste ervaring beschikken. Ik was bang dat dat hier misschien ook het geval zou zijn. Op dat moment werd er echter tegen mij gezegd:  Het is goed, de ene mevrouw die reanimeert is mijn vriendin, zij werkt op de hartbewaking in een ziekenhuis en de andere mevrouw is ook een verpleegkundige'. Naderhand bleek dat zij werkzaam was op de Intensive Care afdeling van het Gemini ziekenhuis in Den Helder. Deze twee vrouwen kenden elkaar niet en waren toevallig op hetzelfde moment op de goede plek.

 

Ik stond op een vluchtheuvel naar Albert te kijken. Hij was lijkbleek, zijn ogen stonden nog steeds open en hij reageerde niet. Achteraf bleek waarom. Hij had een hartstilstand als gevolg van ventrikelfibrilleren. Voor mijn gevoel duurde het uren voor de eerste ambulance kwam. Inmiddels waren er veel mensen komen kijken. Sommigen van hen kwamen naar mij toe om me sterkte te wensen. Op het moment dat de politie was gearriveerd en me zei dat ik familie moest gaan bellen, voelde ik de grond onder mijn voeten wegzakken.

 

Omdat de tweede ambulance problemen had om door het drukke verkeer heen te komen, probeerden de verpleegkundigen die met de reanimatie bezig waren de eerste ambulancebroeder zoveel mogelijk te helpen. Naderhand vertelden ze mij dat het zo op straat zo heel anders was dan op de afdeling. Lastiger en moeilijker.

 

Gelukkig was inmiddels ook de tweede ambulance gearriveerd. Toen men met het defibrilleren begon, voelde ik dat ik in een shocktoestand raakte en dacht:  Hij gaat dood, ik ben hem kwijt'. Albert was tot op het moment dat het gebeurde kerngezond. De hartstilstand kwam als een donderslag bij heldere hemel. Er moesten vier of vijf schokken worden toegediend voordat het hartritme weer normaal was. Op het moment dat hij op de brancard gelegd werd, trad echter een nieuwe hartstilstand op. Tijdens het vervoer naar het ziekenhuis is hij in de ambulance verder gereanimeerd en in het ziekenhuis heeft hij ook nog een aantal schokken gehad.

 

Onderweg naar het ziekenhuis, in de tweede ambulance, vroeg ik hoe het met Albert was. Het antwoord dat ik kreeg, was  dat het er niet erg hoopvol uit zag'. Verder werd er tijdens die rit niets meer gezegd. In het ziekenhuis aangekomen, moest ik ergens op een gang wachten. Mij werd verteld dat ze nog steeds met hem bezig waren en dat ze niet wisten hoe lang het allemaal zou gaan duren. Men zou mij komen halen als er nieuws te melden was.

 

Omdat wij geen kinderen hebben en de familie van Albert ver weg woont, heb ik vrienden van mij gebeld en hen gevraagd te komen. Omdat zij echter uit Den Haag moesten komen, zou dat wel even kunnen duren. Het wachten en niet weten welk nieuws ik te horen zou krijgen, was zenuwslopend. Iedere keer als er een deur open ging en ik een verpleegkundige of een arts aan zag komen, werd ik heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Zo nu en dan kwamen de politieagenten die ook aanwezig waren geweest, even bij mij kijken. Maar elke keer als ze een melding kregen, moesten ze daar op af. Ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld. 

 

Na ongeveer een uur heb ik aan één van de agenten gevraagd of hij met me mee wilde gaan om te informeren hoe het met Albert was. Er werd gezegd dat hij stabiel was en dat hij zo naar de IC gebracht zou worden. Daar zou ik naar hem toe mogen.

 

Toen het eindelijk zo ver was, lag hij aan de beademing en had hij verschillende infusen. Verder was hij aangesloten op een monitor die zijn hartslag, bloeddruk en zuurstofopname weergaf. Ik bleef maar kijken naar die monitor en vroeg verschillende keren aan de verpleegkundigen of dat echt zijn eigen hartslag was; zo rustig en regelmatig.

 

Toen ik aan een verpleegkundige vroeg wat de prognose was, zei hij dat daar niets van te zeggen was. Het was afhankelijk van hoe goed Albert gereanimeerd was en van zijn algemene lichamelijke conditie. Het zou wel een paar dagen kunnen duren eer daar wat meer duidelijkheid over was. Er werd steeds bloed afgenomen en die uitslagen waren bemoedigend. Ze gaven aan dat zijn vitale organen zich langzamerhand herstelden.

 

Op een gegeven moment werd Albert erg onrustig, hij begon zijn armen en benen te bewegen en wilde zijn bed uit. Op dat moment was ik alleen met hem in de kamer en had ik de grootst mogelijke moeite om te voorkomen dat hij uit het bed zou vallen. Ik was blij met die activiteiten omdat ik zag dat hij zijn ledematen nog kon bewegen maar ik schrok van zijn nietszeggende blik. Hij leek er geen idee van te hebben waar hij zich bevond, maar angstaanjagender was dat hij me volstrekt niet herkende. Naar aanleiding van dit incident werd besloten om hem wat kalmerende medicijnen te geven. Ook mocht hij van de beademing af.

 

Die avond vertelde een arts dat ze Albert zouden moeten gaan koelen. Omdat het ziekenhuis nog niet was ingericht/ingesteld op deze koelbehandeling werd er gezocht naar een alternatieve oplossing. Albert werd in lakens gewikkeld en met alcohol overgoten. Alcohol onttrekt warmte aan het lichaam waardoor de lichaamstemperatuur daalt. Omdat een natuurlijke reactie van het lichaam op kou is dat het gaat bibberen, kreeg Albert spierverslappers, zodat hij ook weer aan de beademing gelegd moest worden. Er werd mij verteld dat deze situatie 48 uur zou duren. Maandagavond zou de koeling opgeheven worden waarna hij langzamerhand zijn eigen lichaamstemperatuur terug moest zien te krijgen. Op dat moment zou hij ook geen slaapmedicatie meer krijgen en wakker moeten worden, waarna we een indicatie zouden krijgen van hoe ernstig zijn situatie was. Ik bereidde me voor op twee lange, spannende, moeilijke dagen. Inmiddels waren gelukkig mijn vrienden gearriveerd en stond ik er niet helemaal meer alleen voor. Ik kon in het ziekenhuis blijven slapen maar daar kwam niets van.

 

Uit de onderzoeken die tot dan toe in het Gemini ziekenhuis gedaan waren, werd niet duidelijk wat de aanleiding voor de hartstilstand was geweest. Er was, voor zover men op dat moment kon beoordelen, geen hartinfarct aan voorafgegaan. Men vertelde mij dat er bij een onverklaarde hartstilstand kans was op herhaling en er waarschijnlijk een ICD geplaatst zou worden. Het was daar dat ik voor het eerst hoorde van een ICD. Het idee dat het opnieuw zou kunnen gebeuren, maakte mijn angst nog veel groter. Ik durfde Albert nu niet meer alleen te laten. Ik had het gevoel dat ik steeds op hem moest letten voor het geval de verpleging dat even niet zou doen.  

 

Op maandagavond werd de onderkoeling opgeheven en werd Albert van de beademing afgehaald. Er werd tegen ons gezegd dat we dinsdag in de loop van de dag het effect zouden merken en dat we dan een indicatie zouden krijgen over zijn toestand.

 

Vanaf zaterdagmorgen tot dinsdagmorgen had ik geen ogenblik geslapen. Op een gegeven moment wilde ik even gaan douchen. Ik zei tegen mijn vriendin dat ze tegen Albert - mocht hij wakker worden - moest zeggen:  Marry komt zo'. Toen ik onder de douche stond, kwam ze de kamer binnen hollen en riep ze dat Albert even wakker was geweest. Toen ze tegen hem gezegd had dat ik er zo aan zou komen, had hij geglimlacht, en was hij weer in slaap gevallen. Wat voelde ik me gelukkig met dit nieuws.

 

Nadat ik gedoucht had, ben ik opnieuw naast zijn bed gaan zitten wachten tot hij wakker zou worden. Toen dat gebeurde, hij naar mij lachte en  hoi pon' zei, viel er een enorme last van mij af. Ik was dolgelukkig dat hij mij herkende. Nu begon het vragen over waar hij was en wat er gebeurd was. Na ieder antwoord knikte hij tevreden om vervolgens na vijf minuten opnieuw hetzelfde te vragen. Men had mij van tevoren verteld dat dit zou gebeuren, dus ik schrok daar niet van. Redelijk snel heb ik hem sudoku-puzzels gegeven om vast te stellen hoe het met de rest van zijn geheugen gesteld was. Die puzzels kon hij probleemloos oplossen en andermaal kon ik mijn geluk niet op.

 

Dinsdagavond is Albert overgebracht naar de afdeling Cardiologie waar hij via de telemetrie in verbinding stond met de hartbewaking. Omdat ze in het Gemini ziekenhuis in Den Helder bepaalde onderzoeken niet konden doen, zou hij overgeplaatst worden naar het AMC in Amsterdam zodra daar plaats was. 

 

Dat gebeurde na ongeveer een week. De onderzoeken in het AMC brachten ook geen duidelijkheid over de oorzaak van de hartstilstand. Bepaalde uitslagen waren tegenstrijdig. Aan de ene kant was ik blij dat er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen was maar aan de andere kant maakte het mij ook erg angstig.

 

In het AMC kwamen de verpleegkundigen van de hartbewaking tot drie maal toe naar de kamer van Albert rennen omdat op de monitor afwijkende dingen te zien waren. Eén keer omdat er geen hartslag meer leek te zijn en twee keer omdat de hartslag weer veel te hoog was. Dit vond ik erg moeilijk. Er was duidelijk iets mis maar waarom kon men dan de oorzaak niet vinden.

 

Drie weken na de hartstilstand werd bij Albert een ICD geplaatst. De dag erna mocht hij naar huis. Ik zag hier als een berg tegen op. Ik had het gevoel dat ik constant in zijn buurt zou moeten blijven om op hem te letten. De informatie in de informatiefolder die ik van het ziekenhuis had mee gekregen, droeg hier toe bij. Hij zou bewusteloos kunnen raken voordat de ICD af zou gaan. Hij zou van zijn fiets of in de gracht kunnen vallen en hoe zou dat dan aflopen. Ook de opmerking dat je een minuut moest wachten met het starten van reanimatie als hij bewusteloos raakte om de ICD de kans te geven zijn werk te doen, maakte me niet vrolijk.

 

Albert was vrijdag aan het eind van de middag thuis gekomen. De zondagmorgen daarop zat hij op de bank met een bleek en van pijn vertrokken gezicht. Hij vertelde dat hij 's nachts wakker was geworden van pijn tussen zijn schouderbladen en dat de pijn steeds erger werd. Hij durfde zich nauwelijks te bewegen. Na contact met de Eerste Harthulp van het AMC zijn we daar zondagmorgen naar toe gegaan. Over die dag zal ik niet verder uitweiden maar het was afschuwelijk. Men wist niet wat er aan de hand was. Pas 's avonds laat kwam men er achter dat één van de leads te ver door de hartwand was gestoken met het gevolg dat er vocht terecht kwam in het hartzakje wat de pijn veroorzaakte. Het gevolg was dat Albert de volgende dag opnieuw geopereerd werd.


We zijn nu (oktober 2009) bijna 3 jaar verder. Met Albert gaat het heel goed. Hij is al snel nadat hij uit het ziekenhuis kwam, weer aan het werk gegaan. Hij werkt 36 uur in de week en vindt dat heerlijk. Zijn conditie is prima. Bij de laatste controle was de pompfunctie van het hart weer goed. Hij sport intensief en krijgt daar veel energie door. Gelukkig heeft de ICD nooit een shocktherapie hoeven geven.


Met mij gaat het inmiddels ook weer goed maar dat heeft lang geduurd. Op een gegeven moment bleek dat ik last had van een posttraumatisch stress-syndroom. Ik bleef de beelden van Albert in de auto en de reanimatie maar voor me zien wat een verlammend effect had op mijn functioneren en mijn leven. Als hij een bepaalde beweging maakte of een beetje bleek zag, sloeg bij mij de paniek toe. Ik sliep nauwelijks meer omdat ik steeds op zijn ademhaling lette. Als ik ergens een ambulance hoorde terwijl hij niet thuis was, dacht ik altijd dat het om hem ging. Dat was voor ons beiden heel vervelend. Gelukkig ben ik al redelijk snel in contact gekomen met een EMDR-therapeut (zie kader) die me van de ergste angst heeft afgeholpen. Een prima therapie. Verder is, zoals bekend, de tijd een belangrijke heelmeester. En natuurlijk ook het feit dat het zo goed met hem gaat.


Er is heel veel gebeurd de laatste jaren. Ik had een zaak en personeel in dienst. Daar ben ik mee gestopt. Het besef dat het leven in één klap afgelopen kan zijn, heeft me doen besluiten me te richten op dingen die ik echt belangrijk vind en waar ik voldoening uit kan halen. Voor de meeste mensen die dit zullen lezen, is dit natuurlijk een open deur.


Albert en ik hebben lange tijd het gevoel gehad dat we geen toekomst meer hadden. We durfden geen plannen te maken die verder dan een maand in het verschiet lagen. Gelukkig is dat allemaal weer anders. We realiseren ons wat een enorm geluk we hebben gehad door te luisteren naar mijn intuïtie en doordat er op het moment van de hartstilstand professionele hulpverleners aanwezig waren die hem snel en vakkundig hebben gereanimeerd. Deze verpleegkundigen zijn inmiddels dierbare vriendinnen van ons geworden. Inmiddels hebben we samen met hen Albert zijn 60e verjaardag gevierd.

 


EMDR of Eye Movement Desensitization and Reprocessing is een methode voor de behandeling van mensen met ernstige problemen na een schokkende gebeurtenis. De naam heeft betrekking op het minder gevoelig maken voor spanningen veroorzaakt door een gebeurtenis door middel van oogbewegingen en het opnieuw structureren van de gedachten over de bewuste gebeurtenis. EMDR werd eind jaren tachtig geïntroduceerd door de Amerikaanse psychologe Francine Shapiro als een veelbelovende, kortdurende behandeling voor psychotrauma's. Waarom en hoe het precies werkt is nooit helemaal verklaard, maar uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het een zeer effectieve methode is voor de behandeling van slachtoffers van schokkende gebeurtenissen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan overvallen en ernstige ongevallen, maar ook aan plotselinge, ernstige ziektes die we als ICD-dragers allemaal wel kennen.

EMDR is gebaseerd op wat er gebeurt tijdens de zogenaamde remslaap. Daarbij worden veel zaken uit de tijd dat we wakker zijn verwerkt door ze een plaatsje te geven. Dit proces gaat gepaard met snelle oogbewegingen. Vandaar de naam REM: Rapid Eye Movement.

Bij de EMDR-procedure wordt de cliënt gevraagd, zich een zeer negatief geladen herinnering voor de geest te halen, terwijl hij of zij tegelijkertijd wordt afgeleid. Meestal zal dat gebeuren door de hand van de therapeut, die deze op circa 30 cm voor de ogen van de cliënt heen en weer beweegt. Het gaat steeds om series van circa 25 oogbewegingen, ook wel "sets" genoemd. Dit brengt een stroom van gedachten en beelden op gang, maar vaak ook gevoelens en lichamelijke sensaties. De cliënt wordt gevraagd zich hierop te concentreren waarna een nieuwe set volgt. Dit wordt vervolgd tot er geen nieuwe beelden meer komen.

Voorafgaande aan deze procedure wordt niet alleen nauwkeurig onderzocht welke emoties er spelen en hoe sterk ze zijn, maar ook welke gedachten gekoppeld zijn aan de angstige situatie. Hierdoor wil men bereiken/kan er naar toe gewerkt worden om de oorspronkelijke gedachten aan de schokkende gebeurtenis, bv. : "Ik ga dood" te vervangen door "Nu ben ik weer veilig". Dit herstelt de rust (desensitization) en plaatst de gebeurtenis in een nieuw en realistischer kader (reprocessing).

(Met dank aan Arie Susan)

Lees meer

Open archief (1 artikel)