Medische verhalen

Primaire preventie tegen plotse hartdood met een ICD: heeft de oudere patiënt hier net zoveel voordeel van als de jongere? (januari 2012)

Hans van Rees, arts in opleiding tot cardioloog, Leids Universitair Medisch Centrum

Dr. Hans van Rees en collega's deden een onderzoek naar de effectiviteit van preventieve implantatie van een ICD ter voorkoming van een plotse hartdood bij 75-jarigen en ouder. Zij publiceerden de resultaten in Europace 2011 onder de titel  Prophylactic implantable Cardioverter defibrillator treatment in the elderly: therapy, adverse events, and survival gain'. Dr. Hans van Rees was bereid voor onze lezers de inhoud samen te vatten in het Nederlands.

 

Inleiding

Uit meerdere patiëntenstudies is gebleken dat patiënten met een hoog risico voor plotse hartdood en een slechte hartkamerfunctie baat hebben bij een implanteerbare defibrillator (ICD). Op basis van deze studies heeft men in de richtlijn opgenomen dat patiënten (ouder dan 18 jaar) met een slechte hartkamerfunctie een indicatie hebben voor een ICD. Deze richtlijn houdt echter geen rekening met de leeftijd van de patiënt. Zelfs patiënten van 100 jaar zouden een ICD geïmplanteerd moeten krijgen, terwijl in de studies die het fundament van de richtlijnen vormen, nauwelijks patiënten voorkwamen die ouder waren dan 85 jaar en het bewijs hiervoor dus zwak is. Dat is de reden dat wij in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hebben onderzocht of oudere patiënten ook voordeel hebben van een ICD.

 

Studie en resultaten

Voor deze studie hebben wij de gegevens onderzocht van alle patiënten die tussen 1996 en 2009 een ICD kregen voor primaire preventie tegen plotse hartdood. Dat waren er 1395. Hiervan was 14% 75-plusser toen ze hun (eerste) ICD kregen.

Wat opviel was dat de patiënten in de loop der jaren gemiddeld op steeds oudere leeftijd hun ICD kregen (zie figuur 1). Ter illustratie: tussen 1996 en 2000 waren alle patiënten jonger dan 75 jaar toen hun eerste ICD werd geïmplanteerd terwijl tussen 2005 en 2009 16% van de patiënten op dat moment wel 75-plusser was. Daarnaast bleken 75-plussers meer hartaandoeningen en vaker ernstige nierziekten te hebben, terwijl patiënten jonger dan 65 vaker rookten en mildere vormen van hartfalen hadden.

Als we vervolgens kijken naar het aantal terechte ICD-shocks, blijkt er geen verschil te zijn tussen het aantal jongere en oudere patiënten dat een shock krijgt. Wel blijkt dat 1 jaar na de terechte shock 35% van de 75-plussers was overleden en slechts 7% van de patiënten jonger dan 65 jaar. Qua bijwerkingen, zoals infecties en problemen met de draad vonden wij geen verschillen. 75-plussers kregen wel minder onnodige shocks dan de jongere patiënten.

Conclusie: Het aantal 75-plussers dat ter voorkoming van plotse hartdood een ICD krijgt, neemt de laatste jaren sterk toe. Het risico op sterfte na een ICD-shock is hoger voor oudere patiënten dan voor jongere. Dit komt waarschijnlijk omdat oudere ICD-patiënten, naast hartproblemen, ook veel andere ziektes onder de leden hebben, waardoor zij een hoger risico lopen op overlijden dan de jongere patiënt. Primaire preventie met een ICD bij 75-plussers lijkt dus minder effectief.

Lees meer

Open archief (52 artikelen)